Experimenteren met bomen uit Zuid- en Oost-Europa
Onze inheemse boomsoorten hebben het zwaarder. Wilgen, berken en beuken kunnen niet goed tegen hitte en droogte. Daarom plant de gemeente ook Zuid- en Oost-Europese boomsoorten, die beter zijn bestand tegen droogte en warmte. Wat zijn de voor- en nadelen?
“Op dit moment moeten we in Leusden zo’n 100 tot 150 bomen per jaar vervangen. In de jaren ’70 en ’80 is Leusden sterk gegroeid. Veel bomen takelen af na 40 tot 50 jaar. Ze worden onveilig. Die bomen halen we weg. Ook zien we meer bomen uitvallen vanwege de warme droge zomers”, vertelt Caspar Bolscher, vakspecialist Groen bij de gemeente Leusden.
Minder of andere insecten
Voor iedere boom die hij weghaalt, laat Caspar een nieuwe boom planten. Niet alleen inheemse bomen, maar ook Zuid- en Oost-Europese zoals de Steeneik en de Oosterse Beuk. “De gemiddelde inheemse boom trekt zo’n 100 tot 450 verschillende insectensoorten aan. Maar die bomen krijgen het mogelijk zwaarder. De Zuid- en Oost-Europese boom heeft hier meer kans om te overleven. Wel zien we dat die bomen nog wat minder in trek zijn bij de insecten. Mogelijk krijgen we dan ook te maken met andere insectensoorten. Dat is altijd zo geweest in de natuur: soorten komen en verdwijnen. Het probleem is nu dat het klimaat zó snel verandert dat insectensoorten het bijna niet kunnen bijbenen. Daarom experimenteren we met het aanplanten van beide soorten bomen. Zodra we meer weten over de resultaten, delen we die."